Vervolg op het “slot” van het alcoholslotprogramma
In de nieuwsbrief van 4 maart 2015 is aandacht gegeven aan het feit dat het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer mag opleggen en dat iemand die verplicht deelneemt aan het alcoholslotprogramma daarnaast niet ook nog strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Overtreders kregen voorheen een rijbewijs met de code “rijden met een alcoholslot”( het zgn. 103 rijbewijs) als zij meewerkten aan het alcoholslotprogramma dat twee jaar duurt.
Van overtreders die niet aan het programma meewerkten werd het rijbewijs voor vijf jaar ongeldig verklaard.
In voormelde nieuwsbrief van maart j. l. is al opgemerkt dat – onder meer – de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, bij zijn beslissing dat het CBR geen alcoholprogramma meer mocht opleggen, heeft overwogen dat de uitspraak niet betekende dat eerdere uitspraken waarin het alcoholslotprogramma in stand is gelaten moest worden teruggedraaid en ook het CBR niet verplicht was alle onherroepelijke alcoholslotprogramma’s opnieuw te bekijken.
Bij voornoemde beslissing van het niet meer mogen opleggen van het alcoholslotprogramma is de Afdeling Rechtspraak ervan uitgegaan dat de mogelijkheid een voertuig te blijven besturen en de in de ogen van de wetgever aanvaardbare kosten van het alcoholslotprogramma ( destijds +/- max € 2000 , terwijl die kosten thans +/- € 5000 bedragen) tezamen van wezenlijk belang zijn geweest voor de wijze waarop de bevoegdheid het alcoholslotprogramma op te leggen is geregeld. Daarbij heeft de Afdeling in het bijzonder gedoeld op het feit dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 geen ruimte biedt om in de gevallen waarin een alcoholslotprogramma kan worden opgelegd, een andere maatregel op te leggen of om de gevolgen van het niet volgen van een alcoholslotprogramma wegens de onmogelijkheid daartoe te matigen.
Inmiddels heeft het Gerechtshof Den Haag – op 3 november 2015- in kort geding uitspraak gedaan in twee procedures door totaal 100 betrokkenen die van het CBR een alcoholslotprogramma opgelegd hadden gekregen.
In de ene procedure hebben 98 eisers in kort geding gevorderd – kort gezegd- dat de regels betreffende het alcoholslotprogramma niet meer konden worden toegepast, zodat zij met dat programma konden stoppen en hun gewone rijbewijs weer konden terugkrijgen. Het Gerechtshof heeft de vorderingen van genoemde 98 eisers afgewezen omdat het Hof vond dat er geen bijkomende omstandigheden naar voren waren gekomen aan de hand waarvan in rechte kon worden vastgesteld dat de bezwaren van één of meer personen inmiddels zo klemmend waren geworden dat in hun geval de uitvoering of handhaving moest worden gestopt.
De andere procedure betrof 2 individuele betrokkenen die geen geld of auto hebben om aan het alcoholslotprogramma deel te nemen. Zij zijn al sedert 2012 en 2014 hun rijbewijs kwijt en beiden kunnen daardoor niet aan het werk komen. In deze twee gevallen heeft het Gerechtshof wegens individuele omstandigheden geoordeeld dat het CBR onrechtmatig handelt door nog langer vast te houden aan de ongeldigverklaring van de beide rijbewijzen ( tot 2017 en 2019 ). Volgens het Hof zijn de gevolgen daarvan in deze individuele gevallen te klemmend, reden waarom het CBR ( als voorlopige voorziening) is opgedragen om het rijbewijs aan deze 2 betrokkenen terug te geven.
Uit vorenstaande kan de ( voorlopige) conclusie worden getrokken dat voor een kleine groep belanghebbenden de deur op een kier staat om weer de beschikking te krijgen over zijn /haar rijbewijs, zonder oplegging van het alcoholslotprogramma.