Tip voor verhuurders
Veel huurovereenkomsten (o.a. van bedrijfspanden) worden aangegaan voor een bepaalde periode (bijv. 5 jaar). In dit soort overeenkomsten is vaak opgenomen dat bij een onrechtmatige tussentijdse beëindiging door de huurder, aan de verhuurder een schadevergoeding moet worden betaald gelijk aan de resterende huurtermijnen. Op deze wijze voorkomt de verhuurder dat hij schade lijdt (positief contractsbelang) wanneer de huurder de overeenkomst tussentijds beëindigd. Echter, opzegging door een curator/bewindvoerder ex art. 39 of 238 Fw wordt beschouwd als een rechtmatige beëindiging. De verhuurder heeft dan wel recht op de huur tot het einde van de opzegtermijn, maar niet op de schadevergoeding voor de periode hierna. Er is in dat geval immers niet onrechtmatig, maar rechtmatig opgezegd.
Dit probleem kan contractueel opgelost worden. De Hoge Raad heeft op 13 mei 2005 bepaald dat artikel 39 en 238 Fw niet in de weg staan aan een beding in de huurovereenkomst dat de verhuurder in geval van surseance van betaling of faillissement van de huurder recht geeft op een schadevergoeding tot een bedrag ter grootte van alle resterende huurtermijnen die bij een normale uitvoering van de overeenkomst zouden zijn verschenen. Dit moet echter wel expliciet in de overeenkomst worden opgenomen. Bent u verhuurder, neem dit dan op in uw huurovereenkomsten. Onze advocaten kunnen u hierbij helpen.