Recht op een gebruiksvergoeding voor de woning bij een echtscheiding?

Het is veelvoorkomend dat in een echtscheidingsprocedure aan een van de echtgenoten het recht wordt toegekend om in de gemeenschappelijke woning te blijven wonen. Dit kan, op grond van de wet, tot zes maanden na de officiële datum van echtscheiding. In de huidige woningmarkt staan woningen gemiddeld lang te koop, in veel gevallen ruim na de zes maandentermijn. Steeds vaker wordt daarom vanuit de praktijk de vraag gehoord of het dan niet redelijk is dat voor dit gebruik, gedurende deze periode, een woonvergoeding wordt betaald.

Op grond van de wet kan, gedurende de zes maandentermijn, het voortgezet gebruik van de woning worden verlangd tegen een redelijke vergoeding. Een redelijke vergoeding kan ook worden verlangd en vastgesteld voor het gebruik ná de zes maandenperiode. Zolang de verdeling van de woning immers niet heeft plaatsgevonden, zijn beide partijen mede-eigenaar van de woning en zijn zij in gelijke delen gerechtigd tot het genot en gebruik van deze woning. Dit betekent dat de echtgenoot, die bij uitsluiting van de ander het genot en gebruik heeft van de echtelijke woning, deze ander financieel moet compenseren.

De vraag komt op wat dan wordt bedoeld met een redelijke vergoeding. Helaas geeft de wetgever daar geen antwoord op. Wel is hier rechtspraak over. Daarbij wordt meestal (let op: niet altijd) uitgegaan van de helft van 4% van de overwaarde van de woning. In de huidige woningmarkt wordt nu wel bepleit dat niet van 4% moet worden uitgegaan, maar van een lager percentage. Dit gelet op de achterblijvende waardeontwikkeling op de vastgoedmarkt en lagere rentepercentages. Vanuit deze discussie is door een aantal rechters uitgegaan van een percentage van 2.5%, onder verwijzing naar de rente op spaarrekeningen en de ontwikkelingen op woningmarkt. De vraag is of dit gewenst is, met name als wij ons realiseren dat het percentage van 4% aansluit bij het forfaitair rendement in box 3. Dat laatste percentage blijft ook gelijk, waarmee continue wetswijzigingen worden voorkomen. Als rechters dan vervolgens zelf een ander percentage gaan vaststellen, dan kan terecht de vraag worden gesteld of dit percentage dan weer niet zou moeten worden gewijzigd bij een aantrekkende woningmarkt en stijgende rentepercentages. In een woningmarkt waarbij woningen langdurig te koop staan, is dit natuurlijk zeer onwenselijk.

Zoals blijkt uit het bovenstaande, is het laatste woord over de redelijke woonvergoeding nog niet gezegd. Wel is duidelijk dat er steeds meer vraag komt vanuit de praktijk naar de mogelijkheden om een dergelijke vergoeding te laten vaststellen ten laste van de echtgenoot die in de woning achterblijft. Indien u met deze situatie te maken heeft, dan bespreken wij graag de mogelijkheden met u.

Marie-Louise van As, Van As advocaten

Bron: Scherp in Familierecht september 2012