Recht op omgang ook mogelijk als er geen ‘family life’ is?

Voor de vraag wie recht heeft op omgang moet onderscheid worden gemaakt tussen de ouder die in familierechtelijke rechtsbetrekking staat tot het kind (door erkenning. NB: bij een huwelijk en geregistreerd partnerschap is er van rechtswege sprake van het ontstaan van een familierechtelijke rechtsbetrekking) en de persoon die niet in familierechtelijke rechtsbetrekking  staat tot het kind. Deze laatste groep moet, wil deze aanspraak kunnen maken op omgang met een kind, stellen dat er sprake is (geweest) van family life, ofwel: gezinsleven. Dat zal uit feiten en omstandigheden moeten blijken. In ieder geval zal daarvan sprake zijn als de ouders van een kind, met het kind, hebben samengewoond. Eerder schreven wij al over de vraag wanneer grootouders aanspraak kunnen maken op omgang met hun kleinkind (zie GROOTOUDERS: RECHT OP OMGANG MET KLEINKINDEREN?).

In een zaak die recent is behandeld speelde het volgende: de man en de vrouw hebben een liefdes relatie gehad. Uit deze relatie is een kind geboren. De ouders van het kind hebben niet samengewoond. Het kind is door de nieuwe partner van de vrouw erkend (en dus tot deze man, niet de verwekker van het kind, in familierechtelijke rechtsbetrekking komen te staan). De verwekker van het kind heeft nooit contact gehad met het kind, maar vraagt de rechtbank om een omgangsregeling met het kind vast te stellen.

De man kan geen feiten en omstandigheden stellen op grond waarvan hij family life heeft gehad met het kind. Maar, zo stelt de man, dat komt doordat de moeder dat ook niet mogelijk heeft gemaakt. De man stelt dat er wél sprake is van “intended family life”, ofwel het voornemen tot familieleven, omdat de man, vanaf het moment waarop hij op de hoogte was van de zwangerschap, heeft aangegeven dat hij een vader wilde zijn voor het kind. De man heeft zich daarbij beroepen op een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zaak Anayo tegen Duitsland, waarin het EHRM heeft bepaald dat ook het voornemen tot het hebben van familieleven/family life onder omstandigheden valt onder het recht op familieleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank die over deze zaak moest oordelen heeft aangegeven dat er uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat, in gevallen waarin er geen sprake is van family life, niet zonder meer een verzoek tot omgang van een verwekker van een kind kan worden afgewezen. Zeker niet in de situatie dat het aan de ouder(s) van een kind te wijten is dat er tussen de verwekker en het kind geen contact bestaat, terwijl daarnaast aan de orde is dat de verwekker van het kind dit contact altijd wel heeft gewild.

De onderhavige zaak is nog niet tot een einde gekomen, omdat de rechtbank meer informatie wilde hebben over de vraag of het belang van het kind ook gediend zou zijn met het opstarten van een omgangsregeling met de verwekker van het kind. Immers moet de rechtbank een belangenafweging maken tussen enerzijds het belang van de verwekker op het hebben van omgang en anderzijds het belang van het kind.

Wel heeft de rechtbank, onder verwijzing naar jurisprudentie van het EHRM, de deur op een kier gezet dat, ook in gevallen waarin er geen sprake is geweest van family life, er toch aanspraak gemaakt kan worden op omgang. En dat is een belangrijke ontwikkeling.

Zit u met een vergelijkbare zaak? Of heeft u vragen over omgang? Raadpleeg dan een van onze familierechtspecialisten.

 

Marie-Louise van As

Van As advocaten
 

Bron: EB. Tijdschrift voor scheidingsrecht, 2014/89.