Kinderalimentatie, hoe zit dat nu?

Kinderalimentatie is de laatste tijd aan kritiek en aan verandering onderhevig. In januari en april 2013 is er een gewijzigde methode voor de berekening van kinderalimentatie ingevoerd. De bedoeling was om de regeling simpeler te maken. Deze wijzigingen deden wel stof opwaaien. Echter, omdat de wet an sich geen reden was om bestaande alimentaties te wijzigen, had deze niet direct invloed op bestaande gevallen.

Per 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan is het fiscaal voordeel voor betaling van kinderalimentatie vervallen en heeft de alleenstaande ouder geen recht meer op de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In ruil daarvoor is het kindgebonden budget verhoogd met de zogenaamde alleenstaande ouderkop.

De expertgroep alimentatienormen brengt jaarlijks het zogenaamde Trema-rapport uit, waarin aanbevelingen staan voor de rechterlijke macht voor de berekening van alimentatie. Deze aanbevelingen worden door de rechter doorgaans ook gevolgd. Deze expertgroep heeft geadviseerd om het volledige kindgebonden budget in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen. Het resterende bedrag is dan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen. In dit eigen aandeel, zullen de ouders zelf moeten voorzien, naar rato van draagkracht.

Rekenvoorbeeld:

(Ten behoeve van de eenvoud, is geen rekening gehouden met de zorgkorting. )

Een man en een vrouw hebben 2 kinderen. Zij zijn gescheiden in 2011.

De behoefte van de kinderen is bepaald op € 250,- per kind per maand, in totaal € 500,-. Deze behoefte dient naar rato van draagkracht te worden verdeeld tussen de ouders.

In 2011 was de berekening als volgt:

Draagkracht vader: € 500,- inclusief € 80,- fiscaal voordeel voor betaling van kinderalimentatie.
Draagkracht moeder: € 150,- inclusief € 100,- alleenstaande ouderkortingen.
Vader betaalde (500/650 X 500 =) € 384,- voor beide kinderen.

In 2015 is de berekening als volgt:

De behoefte van de kinderen is € 500,-.
Het kindgebonden budget dat moeder ontvangt is € 400,-.
Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is dan € 100,-.
Dit eigen aandeel moet naar rato van draagkracht worden verdeeld.
Vader heeft een draagkracht van € 420,-. Het fiscaal voordeel is komen te vervallen.
Moeder heeft een draagkracht van € 50,-. De alleenstaande ouderkortingen zijn komen te vervallen.
Het aandeel van vader is dan € 100,-/ 470 X 420= € 89,-
Vader gaat er € 295,- op vooruit. Hij betaalt slechts € 89,- voor beide kinderen, terwijl hij een draagkracht heeft van € 420,-. Het verschil van € 331,- kan vader aan zichzelf besteden.

Is dit de bedoeling van de Expertgroep geweest?

Ruim een week nadat deze regels zijn ingevoerd oordeelt de Rechtbank Den Haag dat zij zich niet kan verenigen met deze richtlijn (Rechtbank Den Haag, 9 januari 2015).

“Met ingang van 1 januari 2015 is, zoals eerder vermeld, een groot aantal wijzigingen in de zogeheten kindregelingen in werking getreden. De rechtbank heeft het daarop gebaseerde, door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in 2015 berekend via een proefberekening op de site van de Belastingdienst. Dit leidt tot de conclusie dat de vrouw circa € 340,– per maand aan kindgebonden budget ontvangt. Indien de aanbevelingen in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen op dit punt zouden worden gevolgd, inhoudende dat ook in de nieuwe situatie het gehele kindgebonden budget (inclusief de zogenaamde alleenstaande-ouderkop) in mindering wordt gebracht op de behoefte, leidt dit ertoe dat er in dit geval geen behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de man zou overblijven. De rechtbank acht dit niet redelijk en in strijd met het wettelijke uitgangspunt dat ouders gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen (voor zover hun draagkracht dit toelaat). Maatschappelijk gezien vindt de rechtbank het niet aanvaardbaar dat in de behoefte van een kind volledig zou worden voorzien uit gemeenschapsmiddelen, terwijl er bij de niet primair verzorgende ouder wel draagkracht is om een bijdrage aan het levensonderhoud van zijn of haar kind te leveren; de rechtbank is van oordeel dat de huidige regelgeving ook niet tot een dergelijke uitleg dwingt, nu de alleenstaande-ouderkop bedoeld lijkt te zijn als een inkomenspolitieke maatregel, vergelijkbaar met de alleenstaande-ouderkorting, een heffingskorting die tot 2014 bestond en niet op de behoefte van het kind in aftrek werd gebracht. Om die reden wijkt de rechtbank af van het advies van de Expertgroep Alimentatienormen op dit punt en handhaaft zij de vastgestelde door de man te betalen bijdrage van € 25,– ook na 1 januari 2015.”

Met deze uitspraak week de rechtbank Den Haag af van de richtlijnen. Nu ging het hier wel om een vader met beperkte draagkracht, die niets had hoeven te betalen, als de richtlijn gevolgd zou worden. De afwijking zou dus incidenteel kunnen zijn.

Echter op 12 februari jl. heeft de Rechtbank Den Haag opnieuw een uitspraak gedaan, die afwijkt van de normen:

“Eén van de doelen van de Wet hervorming kindregelingen is het tegengaan van de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken en het aantrekkelijker maken voor alleenstaande ouders om meer te gaan werken. In de wetsgeschiedenis is ten aanzien van de voorgestelde invoering van de alleenstaande-ouderkop het volgende opgemerkt: “Werkende alleenstaande ouders hebben in de huidige (tot 1 januari 2015) situatie recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Doordat de alleenstaande-ouderkop hoger is dan het fiscale voordeel dat zij nu genieten, gaan werkende alleenstaande ouders rond het minimum er tot circa € 2.580 per jaar op vooruit. Dit komt mede doordat zij als gevolg van deze hervorming ook de voorgestelde intensivering op de arbeidskorting kunnen verzilveren. Het aanvaarden van werk vanuit een uitkering wordt daardoor veel aantrekkelijker.” (Kamerstukken 33716, nr. 3, blz. 8).

Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het in de bedoeling van de wetgever ligt dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande verzorgende ouder. De hiervoor vermelde aanbeveling van de expertgroep heeft in het onderhavige geval echter tot gevolg dat de vrouw als alimentatiegerechtigde ouder er minder dan de wetgever bedoeld heeft op vooruit gaat, omdat zij minder kinderalimentatie ontvangt. De man zou daarentegen minder hoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank zal bovenvermelde aanbeveling voor zover die ziet op de alleenstaande-ouderkop daarom niet opvolgen, en zal – anders dan de aanbeveling – bij het berekenen van de kinderalimentatie het bedrag van de alleenstaande-ouderkop buiten beschouwing laten.

Uitgaande van een toetsingsinkomen van de vrouw van € 24.000 (inclusief partneralimentatie) berekent de rechtbank het kindgebonden budget waar de vrouw in 2015 aanspraak op kan maken op € 380,00 per maand, € 4.560,00 per jaar. Hiervan trekt de rechtbank de alleenstaande-ouderkop (€ 2.744,00) af, zodat een bedrag van € 1.816,00 (€ 151,33 per maand) aan kindgebonden budget resteert, waar de rechtbank rekening mee houdt bij de berekening van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.”

In deze uitspraak maakt de rechtbank een onderscheid tussen het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop binnen dit kindgebonden budget. Bepaald wordt dat het deel van het kindgebonden budget, dat wordt gevormd door de alleenstaande ouderkop, niet in mindering strekt op de behoefte. Voor het resterende kindgebonden budget geldt dit wel. De vraag is of deze benadering ook door andere rechtbanken en door de gerechtshoven zal worden overgenomen.

Op dit moment kan er niet met zekerheid worden gezegd hoe kinderalimentatie berekend moet worden. Dit zorgt voor veel onduidelijkheden in procedures, maar ook in situaties waarin ouders er samen uit willen komen.

Op 17 februari 2015 hebben de Kamerleden Jeroen Recourt (PvdA) en Ard van der Steur (VVD) hun initiatiefwetsvoorstel Wet herziening kinderalimentatie ingediend bij de Tweede Kamer. Zij hopen dat zij met dit voorstel de berekeningen kunnen vereenvoudigen. Moeten ouders het dan weer helemaal anders gaan doen?

Kortom: Laat u goed voorlichten bij het vaststellen van kinderalimentatie. De regels zijn onduidelijk en veranderen snel. De advocaten van Van As advocaten zijn u hierbij graag van dienst.

Mr. Martine Gruiters, familierechtadvocaat