De hand gelicht met de aanzegplicht!?

De werkgever heeft een aanzegplicht. De werkgever moet een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 maanden of langer minimaal één maand voor afloop schriftelijk informeren over (i) het voornemen om de arbeidsovereenkomst voort te zetten en (ii) over de voorwaarden waaronder wordt voortgezet. Bij niet (tijdig) aanzeggen moet de werkgever een boete betalen gelijk aan het brutoloon gelijk aan de duur van de periode dat te laat is aangezegd.  

Het is nu de praktijk dat bedrijven al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst direct het einde van de arbeidsovereenkomst aanzeggen. Doel van deze (tijdige) aanzegging is de werknemer eerder te informeren over het (niet) voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

Waar de wet geen duidelijkheid over biedt is de vraag of een werkgever steeds opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mag aanbieden en steeds opnieuw aan het begin van de nieuwe arbeidsovereenkomst het einde mag aanzeggen? Dat gebeurt nu met regelmaat.

In de wetsgeschiedenis is duidelijk aan de orde gekomen dat direct al het einde aanzeggen bij het begin van de arbeidsovereenkomst is toegestaan. Voor het gemak duid ik dit fenomeen aan als de directe aanzegging. De Raad van State heeft nog aandacht gevraagd voor de mogelijkheid1 dat de werkgever een standaardmail verzendt waarin directe aanzegging plaatsvindt.

De wetgever heeft daarover aangegeven dat ook dan het doel van de aanzegregeling werd bereikt: de werknemer weet direct waar hij aan toe is.     Men heeft echter wat juridische bezwaren over het hoofd gezien zodra dit stelselmatig wordt herhaald. Ik voorzie in die praktijk weldegelijk een probleem. In de rechtspraak is het nog niet aan de orde geweest. 

Er pleit een aantal argumenten tegen deze praktijk. In een Europese richtlijn van 1999 is al bepaald dat het uitgangspunt in het arbeidsrecht moet zijn de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Deze richtlijn moest uiterlijk in 2001 zijn omgezet in het Nederlandse recht. In de wet is de zogeheten ketenregeling opgenomen. Die maximeert het aantal contracten voor bepaalde tijd en de maximale duur van tijdelijke arbeidscontracten. In de rechtspraak is regelmatig geoordeeld dat deze afwijking van het uitgangspunt is toegestaan, omdat de richtlijn ook bepaalt dat je onder duidelijke voorwaarden mag afwijken van het uitgangspunt dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de norm is. 

Doel van de richtlijn blijft echter overeind: een contract voor onbepaalde tijd is de norm. Je zou kunnen stellen dat het niet richtlijnconform is om steeds maar weer direct het einde van de arbeidsovereenkomst aan te zeggen. 

Doel van de aanzegtermijn is de bescherming van de werknemer door hem zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Op zichzelf is het argument juist dat je bij direct aanzeggen direct duidelijkheid geeft. Is het echter nog wel zo duidelijk voor de werknemer dat het de bedoeling van de werkgever is dat hij op zoek gaat naar ander werk, als het kennelijk een wijdverbreid fenomeen is binnen een bedrijf om steeds direct aan te zeggen en dan toch de arbeidsovereenkomst weer te verlengen. Dit doel, het correct informeren van de werknemer, wordt niet bereikt.

Bij de behandeling van deze wet is ook opgemerkt dat gekeken moet worden naar het belang van de werknemer, dat hij tijdig weet waar hij aan toe is. Dat weet hij niet steeds wordt aangezegd en toch wordt voorgezet. Als dat gebeurt, lijkt me dat de werknemer dat kan aanvechten. Wel geldt de termijn van 2 maanden om deze schadevergoeding te vorderen. Dat kan dus voor eerdere verlengingen te laat zijn.  

Er valt dus veel voor te zeggen dat het direct aanzeggen bij de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is toegestaan, maar bij een volgende niet meer, want in strijd met het doel van de Europese richtlijn en de duidelijkheid die de aanzegtermijn moet bieden.

De listige methode om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor één maand te sluiten (waar de werknemer dus nog moet werken) ter vervanging van de schadevergoeding bij te laat aanzeggen is evenmin toegestaan. Dat kan worden afgeleid uit een uitspraak van 21 februari 2017 van de kantonrechter ’s-Hertogenbosch.   

Waar de grenzen liggen, zal de rechtspraak verder moeten uitwijzen.

Twan Kersten   

advocaat Van As Advocaten Den Bosch