Zieke werknemer vs. slapend dienstverband

Wat is er aan de hand met het slapend dienstverband?

Het slapen dienstverband houdt de gemoederen al enige tijd bezig. Aanleiding daarvoor is het feit dat de wetgever deze situatie niet wettelijk heeft vastgelegd. Opmerkelijk is dat ook met de komst van de Wet Arbeidsmarkt in Balans deze tekortkoming niet is hersteld. Met name in de lagere rechtspraak worstelt men met het slapend dienstverband. Op 18 september 2019 heeft Advocaat-generaal, de belangrijkste adviseur van de Hoge Raad, de Hoge Raad geadviseerd hoe zij tegen dit vraagstuk aankijkt.

Wat is een slapend dienstverband?

In de wet is opgenomen dat bij ziekte van de werknemer de werkgever het loon 104 weken moet doorbetalen (ook ‘de wachttijd’ genoemd). Nadat de wachttijd is verstreken, kan de werknemer een WIA-uitkering aanvragen. Als de werknemer een uitkering krijgt eindt het arbeidscontract niet automatisch. Als de werkgever de arbeidsovereenkomst met de (langdurig) zieke werknemer wil beëindigen, dan zal hij de werknemer moeten ontslaan. De voornaamste beweegreden om dat te doen is het voorkomen dat de werknemer na herstel van zijn ziekte weer terugkeert. De wetgever heeft het sinds 1 juli 2015 (de inwerkingtreding van de WWZ) zo geregeld bij een beëindiging ook de transitievergoeding verschuldigd is. Om die reden besloten werkgevers het dienstverband “slapend” te houden en niet te eindigen om te ontkomen aan een transitievergoeding. Veel werkgever ervoeren het als oneerlijk dat zij én 2 jaar loon diende door te betalen én een transitievergoeding diende te betalen. Veel werknemers vonden dat oneerlijk omdat ze met dit handelen een transitievergoeding misliepen.

Mede om werkgevers te stimuleren dienstverbanden toch te eindigen, kwam er in juli 2018 een compensatieregeling. Die houdt in dat de werkgever van 1 januari 2020 compensatie voor ontslagen vanaf 1 juli 2015 een compensatie kan aanvragen voor een te betalen transitievergoeding.     

In de praktijk volgden daarna diverse uitspraken van kantonrechters waaruit bleek dat het antwoord op de vraag of een werkgever verplicht is de arbeidsovereenkomst op te zeggen nog niet zo makkelijk ligt. Ook de compensatieregeling, die maakt dat de financiële consequenties geen reden meer kon vormen om het dienstverband slapend te houden, maakt niet dat er een opzegplicht ontstaat.  

Toenmalig minister Asscher antwoordde in 2015 op Kamervragen dat hij het ‘niet fatsoenlijk werkgeverschap’ vindt om de arbeidsovereenkomst niet te eindigen alleen maar om het betalen van een transitievergoeding te vermijden.

De Kantonrechter Oost Brabant oordeelde dat 1) er geen wettelijke opzegplicht bestaat en er dus geen sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever als hij de arbeidsovereenkomst niet opzegt en 2) goed werkgeverschap die plicht ook niet met zich meebrengt. Andere voorbeelden zijn de Kantonrechter Rotterdam en Kantonrechter Gelderland die op dezelfde manier oordeelden.

Tegenover deze uitspraken staan enkele andere uitspraken van Kantonrechters waarbij werd geoordeeld dat de normen van goed werkgeverschap meebrengen dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd en de transitievergoeding betaald dient te worden. Zeker nu deze wordt gecompenseerd. Voorbeelden zijn de rechter in Den Haag en de rechter in Gelderland. Daarbij werd vooral ook betrokken dat de transitievergoeding inmiddels wordt gecompenseerd en het ontbreken van een reëel belang om de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen (er is geen enkele kans meer op herstel van de ziekte en dus terugkeer bij de werkgever). 

Om duidelijkheid te krijgen heeft de Rechtbank Limburg aan de Hoge Raad gevraagd hoe met deze situatie moet worden omgesprongen (zogeheten prejudiciële vragen).

Advies advocaat-generaal

Op 18 september 2019 heeft de advocaat-generaal haar visie op deze materie gegeven en dan met name de vraag of de norm van goed werkgeverschap met zich meebrengt dat de werkgever verplicht is om een slapende arbeidsovereenkomst te beëindigen. De adviseur van de Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat goed werkgeverschap met zich meebrengt dat de werkgever verplicht is om een slapend dienstverband te beëindigen. De regel is volgens mr., De Bock: de werkgever moet, als de werknemer dat verzoekt, meewerken aan het beëindigen van een dienstverband. Dat kan anders zijn als de werkgever een reëel belang heeft bij het slapend houden van het dienstverband indien redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij meewerkt aan een beëindiging.

De advocaat-generaal noemt de volgende omstandigheden:

  1. De werknemer heeft nog reële kansen op re-integratie.
  2. Als de transitievergoeding voor de werkgever niet “gecompenseerd” wordt.

De Hoge Raad houdt met dit advies vaak rekening, maar is dat niet verplicht. Aanvullende kritiek is wel dat deze regel in de hand kan werken dat een werknemer die bijna 104 weken ziek is geweest weinig meer zal ondernemen om te re-integreren om te vermijden dat hij herstelt. Daartegenover staat echter ook dat het vrij zelden voorkomt dat een werknemer vanuit de WIA weer terugkeert als híj hersteld is van zijn ziekte. Het laatste woord is nu aan de Hoge Raad. Zodra daarover meer duidelijkheid komt, informeren wij u.

Contactpersoon